Zinsontleding taal

Vragen:
1. Wat is de persoonsvorm in deze zin: Pieter heeft een wintertrui voor mij gekocht.antwoord (optioneel): heeft;Heeft
2. Wat is het onderwerp in deze zin: Het blije kind hinkelt op de stoep.
antwoord (optioneel): Het blije kind;het blije kind
3. Wat is het gezegde in de volgende zin: Wij hebben lekker van het gebakje gegeten.
antwoord (optioneel): hebben gegeten;Hebben gegeten
4. Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin: Wij gaan brood kopen.
antwoord (optioneel): brood;Brood
5. Wat is het lijdend voorwerp in deze zin: Wij schonken de oude collectie aan Karel.
antwoord (optioneel): de oude collectie;De oude collectie
6. Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin: Wij geven een cadeau aan onze vrienden.
antwoord (optioneel): een cadeau;Een cadeau
7. Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin: Kim zou het boek gelezen hebben.
antwoord (optioneel): zou gelezen hebben;zou hebben gelezen
8. Wat is het gezegde in de volgende zin: Hij staat daar te huilen.
antwoord (optioneel): staat te huilen;staat tehuilen
9. Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin: Toos is aan het tekenen.
antwoord (optioneel): is aan het tekenen;Is aan het tekenen
10. Wat is de persoonsvorm in deze zin: De agent geeft een bekeuring aan de jongen.
antwoord (optioneel): geeft;Geeft.