HomeLes volgenGelijk testen!LessenbibliotheekInloggen/RegistrerenContact

Werkwoordspelling werkwoord met -ven en -zen


Groep: Groep 7/8
Vakgebied: Spelling
Labels: Werkwoordspelling; tegenwoordige tijd; verleden tijd; voltooide tijd; -ven; -zen
Auteur: Laura Schmidt
Datum: 28-01-'21

< Terug naar overzicht

Vragen:

1. tegenwoordige tijd: ik ... (beven)
antwoord (optioneel): beef;ik beef;Beef

2. verleden tijd: jullie ... (durven)
antwoord (optioneel): durfden

3. tegenwoordige tijd: jullie ... (niezen)
antwoord (optioneel): niezen;Niezen

4. voltooide tijd: ik ... ... (leven)
antwoord (optioneel): hed geleefd;heb geleefd

5. tegenwoordige tijd: hij ... (graven)
antwoord (optioneel): hij graaft;graaft

6. verleden tijd: wij ... (reizen)
antwoord (optioneel): reisden;Reisden

7. voltooide tijd: ik ... ... (verven)
antwoord (optioneel): heb geverfd;ik heb geverfd

8. verleden tijd: hij ... (grazen)
antwoord (optioneel): graasde

9. tegenwoordige tijd: hij ... (sjezen)
antwoord (optioneel): sjeest

10. voltooide tijd: wij ... ... (grijnzen)
antwoord (optioneel): hebben gegrijnsd



Speel een proefles met deze les!


Een moment geduld...
Als respons van de website uit blijft,
neem dan contact met ons op.

Contact Sluiten