Werkwoordspelling sterke werkwoorden 8.1

---

---

Vragen:

1. Hij (ontbijten) ... elke ochtend om half 7.
antwoord (optioneel): ontbeet

2. Zij (eten) ... iedere avond heel veel.
antwoord (optioneel): at;aten

3. Wij (vergeten) ... iedere dag om de wekker te zetten.
antwoord (optioneel): vergaten

4. De jongen (springen) ... van het dak af.
antwoord (optioneel): sprong

5. De ambulance (rijden) ... snel naar de plek van het ongeluk.
antwoord (optioneel): reed

6. Het meisje (vallen) ... totaal niet op.
antwoord (optioneel): viel

7. De soldaten (hijsen) ... de vlag.
antwoord (optioneel): hesen

8. De beer (zien) ... zijn prooi verstopt zitten.
antwoord (optioneel): zag

9. Mijn moeder (kopen) ... een nieuwe broek voor mij.
antwoord (optioneel): kocht

10. Het nieuwe schip (zinken) ... door de hard storm.
antwoord (optioneel): zonk

11. De verpleegster (verbinden) ... de gewonde arm.
antwoord (optioneel): verbond

12. De twee meiden (komen) ... wel heel vaak te laat.
antwoord (optioneel): kwamen

---

Speel een proefles met deze les!