Werkwoordspelling sterke en zwakke werkwoorden

---

---

Vragen:

1. Gisteren ...... (beleven, vt) ik helemaal niks.
antwoord (optioneel): beleefde

2. Ik ...... (bedenken, vt) gisteren de oplossing voor de som.
antwoord (optioneel): bedacht

3. Vorig jaar.... (lezen) jij elke pauze in je boek.
antwoord (optioneel): las

4. Vorige week ... (ontmoeten) jij mij voor het eerst.
antwoord (optioneel): ontmoette

5. Je .... (drinken) vorige week fanta
antwoord (optioneel): dronk

6. Jace ... (voelen) zich vannacht een koude wind uit het raam.
antwoord (optioneel): voelde

7. Vorig jaar ... (fluisteren) mijn zusje alles wat ze zei.
antwoord (optioneel): fluisterde

8. Toen... (fotograferen) Judy de koeien in de wei.
antwoord (optioneel): fotografeerde

9. Ik... (lopen) door de dierentuin.
antwoord (optioneel): liep;loop

10. Gisteren ... (dragen) jij mooie oorbellen.
antwoord (optioneel): droeg

11. Ik... (zenden) vorig jaar geld naar Irak.
antwoord (optioneel): zond

12. Afgelopen zaterdag ....(winnen) Heracles van FC Twente.
antwoord (optioneel): won

13. Afgelopen zaterdag ...(verliezen) Ajax van PSV
antwoord (optioneel): verloor

15. Toen .... (roeren) Gerrit door de soep.
antwoord (optioneel): roerde

16. Mijn hond .... (stinken) gisteren nadat hij in de sloot had gezwommen.
antwoord (optioneel): stonk

17. Gisteren .... (bemesten) Harry de bloemen in de tuin
antwoord (optioneel): bemestte

18. De vogels... (vliegen) gisteren hoog in de lucht.
antwoord (optioneel): vlogen

---

Speel een proefles met deze les!