Werkwoorden vervoegen 1

Vragen:
1. branden 1. De kaars ..... al een tijdje in de vensterbank.antwoord (optioneel): brandt
2. kleuren 2. De jongen heeft ..... in het werkboek van zijn vriendje.
antwoord (optioneel): gekleurd;gekleurd]
3. bouwen 3. De tuinmannen hebben een huisje in de tuin .............
antwoord (optioneel): gebouwd
4. antwoorden 4. Patrick heeft ............. op de vraag van de meester.
antwoord (optioneel): geantwoord
5. luiden 5. Pieter ........... elk uur de klokken van de kerk.
antwoord (optioneel): luidt
6. voeren 6. Sjanette heeft de apen in het verblijf ....................
antwoord (optioneel): gevoerd
7. snijden 7. Je ........ vast niet in je vinger met dat scherpe mes.
antwoord (optioneel): snijdt
8. vinden 8. De man ........... vorige week een parel in die oester.
antwoord (optioneel): vond;vindt
9. zenden 9. De postbode ............ de kaart vandaag naar zijn oma.
antwoord (optioneel): zendt
10. raden 10. Jullie .............. gisteren waar het schoolreisje naar toe gaat.
antwoord (optioneel): raadden