Werkwoorden alles door elkaar (6)

Vragen:
1. Mijn zus _____________ (worden) later actrice.antwoord (optioneel): wordt
2. Ik _____________ (worden) later juf.
antwoord (optioneel): word
3. Hij kwam met zijn zojuist _____________ (wassen) auto de straat in rijden.
antwoord (optioneel): gewassen
4. Joep en Joris _____________ (bekladden) gisteren het huis.
antwoord (optioneel): bekladden
5. Gisteren _____________ (vinden) Jeroen een mooie steen.
antwoord (optioneel): vond
6. Simone _____________ (opvallen) laatst _____________ door haar 10 voor werkwoordspelling.
antwoord (optioneel): viel op
7. Toen we van de fiets vielen, _____________ (bloeden) we allebei aan onze knie.
antwoord (optioneel): bloedden
8. De boer _____________ (oogsten) het graan afgelopen augustus.
antwoord (optioneel): oogstte
9. Moeder deed een beetje van de _____________ (kloppen) slagroom op de taart.
antwoord (optioneel): geklopte
10. Hij _____________ (spotten) gisteren een nieuw soort vliegtuig op Schiphol.
antwoord (optioneel): spotte