Werkwoorden 4

---

---

Vragen:

1. bakken [tt] Mama ........vanmiddag een taart voor mijn verjaardag.
antwoord (optioneel): bakt

2. zoeken [tt] Jill en haar zus _____________ hun kat.
antwoord (optioneel): zoeken

3. verwarmen [vt] De werknemers ... toen het hele gebouw.
antwoord (optioneel): verwarmden

4. komen [vt] Mijn vader ... gisteren laat uit zijn werk.
antwoord (optioneel): kwam

5. genieten [vt] Sem en Fiona ... toen van het uitzicht.
antwoord (optioneel): genoten

6. stoppen [tt] Ian ... zijn vingers in zijn oren.
antwoord (optioneel): stopt

7. vragen [tt] De kinderen ... naar de bekende weg.
antwoord (optioneel): vragen

8. knutselen [tt] Jij ... elke dag.
antwoord (optioneel): knutselt

9. vertellen [vd] Hij heeft me dat geheim ...
antwoord (optioneel): verteld

10. raden [tt] Jij ... vaak het juiste antwoord.
antwoord (optioneel): raadt

11. kijken [vt] Toen ... de jongen ineens om.
antwoord (optioneel): keken

12. blazen [vt] Vorige week ... jullie de ballonnen op.
antwoord (optioneel): bliezen

13. lijken [tt] ... jij op je moeder?
antwoord (optioneel): Lijk

14. branden [tt] ... jij je wel eens aan de oven?
antwoord (optioneel): Brand

15. begrijpen [vd] Ik heb alles ...
antwoord (optioneel): begrepen

16. benutten [vt] Vroeger ... jij niet alle ruimte in je schrift.
antwoord (optioneel): benutte

18. vinden [tt] Wij ... overal leuke dingen.
antwoord (optioneel): vinden

19. aaien [tt] Jij ... over de rug van het huilende meisje
antwoord (optioneel): aait

20. weten [tt] Jullie ... waar de schat verborgen ligt.
antwoord (optioneel): weten

21. gaan [vd] Toen niemand gisteren met me mee wilde ben ik maar alleen ...
antwoord (optioneel): gegaan

---

Speel een proefles met deze les!