Werkwoord spelling

Vragen:
1. vinden (vd) Wij hebben de code ............antwoord (optioneel): gevonden
2. herstellen (tt) De kinderen ........... de fouten in hun werk.
antwoord (optioneel): herstellen
3. poetsen (vt) Vorige week .......... Simon de modder van zijn broek.
antwoord (optioneel): poetste
4. eet (vt) Ik ......... gisteren een lekkere pizza.
antwoord (optioneel): at
5. spuiten (tt) Volgende week ........... we de auto rood.
antwoord (optioneel): spuiten
6. graven (vd) Wij hebben een gat .............. in de achtertuin.
antwoord (optioneel): gegraven
7. hopen (tt) ........... jij dat ik win?
antwoord (optioneel): Hoop;hoop
8. leven (tt) Jij ............. een mooi leven.
antwoord (optioneel): leeft
9. fluisteren (vt) Vroeger ............... Koen nooit.
antwoord (optioneel): fluisterde
10. bedenken (vd) Patricia heeft een verhaal .............
antwoord (optioneel): bedacht