Werkwoord Spelling 29 juni

Vragen:
1. De verzekering (vergoeden, tt) de schade.antwoord (optioneel): vergoedt
2. De meisjes (lopen, vt) over de gevaarlijke weg.
antwoord (optioneel): liepen
3. Gisteren (tochten, vt) het verschrikkelijk in de zaal.
antwoord (optioneel): tochtte
4. Wij hebben de broodjes perongeluk (aanbranden, volt.).
antwoord (optioneel): aangebrand
5. (zijn) jij nu blij?
antwoord (optioneel): ben;Ben
6. De ballon (zweven, tt) hoog naar boven.
antwoord (optioneel): zweeft
7. Gisteren hebben wij het verkeersexamen (maken, volt.)
antwoord (optioneel): gemaakt
8. Groep 7 (schrikken, vt) van de harde knal.
antwoord (optioneel): schrok
9. Mijn vader (rijden) hard over de snelweg.
antwoord (optioneel): rijdt
10. Stef (durven,tt) niet op het podium te staan.
antwoord (optioneel): durft;Stef durft niet op het podium te staan
11. De meester heeft de zieke jongen naar huis (sturen, volt.)
antwoord (optioneel): gestuurd
12. Het lokaal (worden, tt) schoongemaakt.
antwoord (optioneel): wordt
13. De kamer wordt (versieren, tt) door mijn moeder.
antwoord (optioneel): versiert
14. De kleuter is wel 10 keer van de glijbaan (glijden). (v.t.)
antwoord (optioneel): gegleden
15. Gisteren hebben we samen (dansen v.t.)
antwoord (optioneel): gedanst