Thema 5 lowan werkwoorden dag 4 springen gooien vangen rennen

---

---

Vragen:

1. Ik... (springen)
antwoord (optioneel): Spring; spring

2. Jij/hij/zij...(springen)
antwoord (optioneel): Springt; springt

3. Wij/jullie/zij... (springen)
antwoord (optioneel): Springen; springen

4. Ik... (gooien)
antwoord (optioneel): Gooi; gooi

5. Jij/hij/zij...(gooien)
antwoord (optioneel): Gooit; gooit

6. Wij/jullie/zij... (gooien)
antwoord (optioneel): Gooien; gooien

7. Ik... (vangen)
antwoord (optioneel): Vang; vang

8. Jij/hij/zij...(vangen)
antwoord (optioneel): Vangt; vangt

9. Wij/jullie/zij... (vangen)
antwoord (optioneel): Vangen; vangen

10. Ik... (rennen)
antwoord (optioneel): Ren; ren

11. Jij/hij/zij...(rennen)
antwoord (optioneel): Rent; rent

12. Wij/jullie/zij... (rennen)
antwoord (optioneel): Rennen; rennen

13. De man... (gooien) een bal.
antwoord (optioneel): Gooit; gooit

14. De vrouw... (springen) in het water.
antwoord (optioneel): Springt; springt

15. De hond... (vangen) de frisbee.
antwoord (optioneel): Vangt; vangt

16. De mensen... (rennen) de marathon.
antwoord (optioneel): Rennen; rennen

---

Speel een proefles met deze les!