HomeLes volgenGelijk testen!LessenbibliotheekInloggenContact

Taal th 4 les 5 groep 7


Groep: Groep 7/8
Vakgebied: Taal
Labels: woordenschat en lv/gez/bepaling van tijd en plaats
Datum: 09-02-'22

< Terug naar overzicht

Vragen:

1. Welk woord betekent `Iedereen beslist mee, de meeste stemmen gelden`?
antwoord (optioneel): democratisch;democratie;democratische

2. Welk woord betekent `Gedeeltelijk. Sommige dingen kunnen of mogen niet`?
antwoord (optioneel): beperkt

3. Welk woord betekent `Ervoor zorgen dat mensen tegen je opkijken door de dingen die je doet`?
antwoord (optioneel): respect afdwingen;respect afdwingent

4. Welk woord betekent: `Eerlijk en volgens de regels`?
antwoord (optioneel): rechtvaardig

5. Welke uitdrukking betekent: `Flink feest vieren`?
antwoord (optioneel): de bloemetjes buiten zetten;de bloemetjes buitenzetten;de bloemetje buiten zetten

6. Welk woord betekent: `Een onverwachte kans`?
antwoord (optioneel): de buitenkans;buitenkans;de buiten kans;de buitekans

7. Geef een voorbeeld van een bepaling van tijd
antwoord (optioneel): vandaag;morgen;tegenwoordig;ik doe het NU;wanneer-deel;gisteren aten we pizza;Vroeger is beter dan nu

8. Geef een voorbeeld van een bepaling van plaats
antwoord (optioneel): Op de stoel.;schoolplien;het klaslokaal;op het schoolplein;op school;daar - in de speeltuin;de speeltuin;ik ben ERGENS;in De Zilk

9. Benoem de bepaling van tijd: `Gisteren was het slecht weer`
antwoord (optioneel): gisteren;Gisteren

10. Benoem de bepaling van tijd: `Ik ga om vier uur schaatsen`
antwoord (optioneel): vier uur;om vier uur;om 4 uur;Om 4 uur

11. Benoem de bepaling van plaats: `Ik ga om vier uur schaatsen op de schaatsbaan`
antwoord (optioneel): de schaatsbaan;op de schaatsbaan;op het schaatsbaan;schaatsbaan;Op de schaatsbaan

12. Benoem de bepaling van plaats: `Op het schoolplein ontstond een flinke ruzie`
antwoord (optioneel): op het schoolplein;schoolplien;Op het schoolplein

13. Hoe vind je het gezegde?
antwoord (optioneel): alle werkwoorden bij elkaar zetten;alle werkwoorden;door alle werkwoorden in de zin te zoeken;alle werwoorden in de zin;alle werkwoorde in de zin;alle werkwoorden van de zin

14. Hoe vind je het lijdend voorwerp?
antwoord (optioneel): wie of wat plus gezegde plus onderwerp;door een vraag te maken met het onderwerp en het gezegde;door wie of wat en door het onderwerp en het gezegde te vragen

15. Benoem het gezegde: `Jarno heeft een voldoende gehaald voor zijn toets`
antwoord (optioneel): heeft gehaald;heeft,gehaald;gehaald heeft

16. Benoem het gezegde: `Aan het einde van de middag zijn we naar huis gegaan`
antwoord (optioneel): zijn gegaan;zijn,gegaan;Zijn, gegaan

17. Benoem het lijdend voorwerp: `Ik kan heel goed verhalen voorlezen`
antwoord (optioneel): verhalen voorlezen;verhalen;Verhalen

18. Benoem het lijdend voorwerp: `Ik heb twee uur training`
antwoord (optioneel): training;taining

19. Bedenk een zin met een bepaling van tijd en plaats en met een lijdend voorwerp
antwoord (optioneel): gister lag er een bal op het schoolplein;ik heb nu training op het voetbalveld;gisteren was ik in de winkel dingen aan het kopen.



Speel een proefles met deze les!


Een moment geduld...
Als respons van de website uit blijft,
neem dan contact met ons op.

Contact Sluiten