Taal persoonlijke voornaamwoorden en werkwoordspelling

Vragen:
1. Onze wandelende tak ...... niet meer (bewegen)antwoord (optioneel): beweegt
2. Maar als je hem ......, beweegt hij wel. (kietelen)
antwoord (optioneel): kietelt
3. Mama denkt dat hij snel ....... (sterven)
antwoord (optioneel): sterft
4. Maar volgens mij ....... hij al niet meer. (leven)
antwoord (optioneel): leeft
5. Ik ....... alvast een kuiltje in de tuin. (graven)
antwoord (optioneel): graaf
6. En ...... we een gedichtje voor hem. (schrijven)
antwoord (optioneel): schrijven
7. Hij vroeg haar te helpen.
antwoord (optioneel): hij en haar;hij haar;hij/haar;hij,haar;haar;hij, haar;haar hij;hij , haar;hij;Hij haar
8. Zij konden het namelijk niet alleen doen.
antwoord (optioneel): zij;zij,het;Zij;zij , het;zij en het;HET/ZIJ
9. `Jullie gaan zijn hulp niet weigeren hoor,` riep ze.
antwoord (optioneel): jullie en ze;jullie ze;jullie - ze;jullie;julie,;Jullie, ze;ze;jullie , ze;julie en ze