Taal les 3: bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, persoonsvorm, onderwerp

Vragen:
1. Bijvoeglijk naamwoord: Ik aai de lieve hond.antwoord (optioneel): lieve
2. Bijvoeglijk naamwoord: Mijn zus zingt straks een mooi lied.
antwoord (optioneel): mooi;Mooi
3. Bijvoeglijk naamwoord: De lekke bal lag op het dak.
antwoord (optioneel): lekke;leke
4. Bijvoeglijk naamwoord: Een krokodil heeft scherpe tanden.
antwoord (optioneel): scherpe
5. Bijvoeglijk naamwoord: In de rieten mand liggen appels.
antwoord (optioneel): rieten
6. Zelfstandig naamwoord: In de kelder is het donker.
antwoord (optioneel): kelder
7. Zelfstandig naamwoord: Het rode potlood maakt een rode lijn.
antwoord (optioneel): potlood, lijn;potlood,lijn
8. Zelfstandig naamwoord: Zijn vader gaf hem een straf.
antwoord (optioneel): vader, straf;vader ,straf
9. Zelfstandig naamwoord: Waar is mijn tas gebleven?
antwoord (optioneel): tas
10. Zelfstandig naamwoord: De postbode rijdt dagelijks door de straat.
antwoord (optioneel): postbode, straat;posbode, straat
11. Persoonsvorm: De plant geniet van het zonnetje.
antwoord (optioneel): geniet
12. Persoonsvorm: Victor maakt een koprol op de dikke mat.
antwoord (optioneel): maakt;maakt]
13. Persoonsvorm: Morgen gaan we een rondje lopen.
antwoord (optioneel): gaan
14. Persoonsvorm: De haan stond naast de ezel.
antwoord (optioneel): stond
15. Persoonsvorm: Dat broodje geef ik aan mijn zus.
antwoord (optioneel): geef;geeef
16. Onderwerp: De kat speelt met de hond.
antwoord (optioneel): De kat
17. Onderwerp: De strenge juf kijkt het werk na.
antwoord (optioneel): De strenge juf
18. Onderwerp: Ik geef mijn hond een koekje.
antwoord (optioneel): Ik
19. Onderwerp: Gisteren aten we patat.
antwoord (optioneel): we
20. Onderwerp: De tafel is weer helemaal schoongemaakt.
antwoord (optioneel): De tafel