Spelling zwakker en sterke werkwoorden verleden tijd

Vragen:
1. Vorige week ....... (kijken) Gerben voor het laatst in zijn agenda.antwoord (optioneel): keek
2. Vroeger ...... (rekenen) ik op mijn vingers.
antwoord (optioneel): rekende
3. Ik ...... (beginnen) te laat met leren voor mijn NAUT toets.
antwoord (optioneel): begon
4. Mijn moeder ..... (vegen) de vloer na het avondeten.
antwoord (optioneel): veegde
5. De storm ...... (razen) over het land.
6. ...... (roepen) jij mij?
7. De boogschutter........ (spannen v.t.) zijn boog
8. De baby ..... (wegen v.t.) gisteren al 5500 gram.