Spelling werkwoorden - 5

Vragen:
1. Mijn oom en tante ... (trouwen, v.t.) vorige maand.antwoord (optioneel): trouwden
2. De mensen ... (dansen, v.t.) de hele avond.
antwoord (optioneel): dansten
3. Joris ... (beloven, v.t.) dat hij zijn huiswerk zou maken.
antwoord (optioneel): beloofde
4. Ik ... (vergroten, v.t.) de foto gisteren.
antwoord (optioneel): vergrootte
5. De kip ... (broeden, t.t.) de eieren uit.
antwoord (optioneel): broedt
6. De verhuizers ... (laden, v.t.) de dozen in de auto.
antwoord (optioneel): laadden
7. Het nieuwe jaar ... (starten, v.t.) met veel vuurwerk.
antwoord (optioneel): startte
8. Mijn vader ... (besluiten, v.t.) niet mee te gaan.
antwoord (optioneel): besloot
9. De man ... (verraden, v.t.) de dief bij de politie.
antwoord (optioneel): verraadde
10. Mijn zus ... (besteden, t.t.) veel geld aan kleding.
antwoord (optioneel): besteedt