Spelling werkwoorden - 4

Vragen:
1. De professor ... (bestuderen v.t.) de berekening.antwoord (optioneel): bestudeerde
2. De mensen ... (bevrijden, v.t.) de gevangenen snel.
antwoord (optioneel): bevrijdden
3. Hij ... (worden t.t.) gek van al dat geluid.
antwoord (optioneel): wordt
4. Het eten ... (branden, v.t.) bijna aan.
antwoord (optioneel): brandde
5. De kinderen ... (vertellen, v.t.) in de kring.
antwoord (optioneel): vertelden
6. Jij ... (houden, t.t.) erg van wortels.
antwoord (optioneel): houdt
7. Het meisje ... (hinkelen, t.t.) vrolijk naar huis.
antwoord (optioneel): hinkelt
8. Esther ... (raden, v.t.) het goede antwoord.
antwoord (optioneel): raadde
9. De les ... (veranderen, t.t.) steeds maar weer.
antwoord (optioneel): verandert
10. Mijn vader ... (verwachten, v.t.) dat er veel visite zou komen.
antwoord (optioneel): verwachtte