Spelling werkwoorden - 2

Vragen:
1. De juf ... (besteden v.t.) veel tijd aan het uitleggen van de werkwoordspelling.antwoord (optioneel): besteedde
2. Hans en Grietje ... (rennen v.t.) snel weg van het snoephuisje.
antwoord (optioneel): renden
3. De kinderen in de klas ... (werken v.t.) maandag erg hard.
antwoord (optioneel): werkten;Werkten
4. Hij ... (worden t.t.) over 5 dagen 10 jaar.
antwoord (optioneel): wordt
5. We ... (raken v.t.) de weg kwijt in het bos.
antwoord (optioneel): raakten
6. Mijn hart ... (bonzen v.t.) erg hard tijdens het sporten.
antwoord (optioneel): bonsde
7. De kinderen ... (gapen v.t.) nogal veel in de klas.
antwoord (optioneel): gaapten
8. Het meisje ... (erven t.t.) het huis van haar tante.
antwoord (optioneel): erft
9. Hij ... (verbazen t.t.) zich er over dat de tijd zo snel gaat.
antwoord (optioneel): verbaast
10. Opa en oma ... (rusten v.t.) even uit op het bankje.
antwoord (optioneel): rustten