Spelling werkwoorden - 13

Vragen:
1. De kinderen ... (verzinnen, v.t.) een goede smoes.antwoord (optioneel): verzonnen
2. De helikopter ... (landen, v.t.) vorige week op de bestemming.
antwoord (optioneel): landde
3. Dat ... (gebeuren, t.t.) niet nog een keer!
antwoord (optioneel): gebeurt
4. Hij ... (verlenen, v.t.) eerste hulp.
antwoord (optioneel): verleende
5. De club ... (ondersteunen, t.t.) de sporters goed.
antwoord (optioneel): ondersteunt
6. Hij ... (verwaarlozen, v.t.) zijn fiets.
antwoord (optioneel): verwaarloosde
7. Hij ... (beantwoorden, t.t.) de vraag snel.
antwoord (optioneel): beantwoordt
8. Wij ... (ontbijten, v.t.) in het weekend om 7 uur `s ochtends.
antwoord (optioneel): ontbeten
9. De politiewagen ... (rijden, v.t.) met volle snelheid.
antwoord (optioneel): reed
10. Mieke en Sanne ... (verbazen v.t.) zich erover.
antwoord (optioneel): verbaasden