Persoonlijk voornaamwoord - bezittelijk voornaamwoord

Vragen:
1. De tas is van hem. Het is ... tas.antwoord (optioneel): zijn
2. Deze fiets is van mij. Het is .... fiets.
antwoord (optioneel): mijn
3. Is dit boek van jou? Het is .... boek.
antwoord (optioneel): jouw
4. Is deze tekening van u? Het is .... tekening.
antwoord (optioneel): uw
5. Deze konijnen zijn van hen. Het zijn .... konijnen.
antwoord (optioneel): hun
6. Deze taart is van mij. Het is .... taart.
antwoord (optioneel): mijn
7. Deze broek is van mijn zusje. Het is .... broek.
antwoord (optioneel): haar
8. Hier wonen de overburen. Het is .... huis.
antwoord (optioneel): hun
9. Minoes is van ons. Het is .... kat.
antwoord (optioneel): onze