Groep 7 - Staal Spelling - Blok 5, week 1, les 3

Vragen:
1. Réne leunt met zijn hoofd tegen de glazen ruit. Wat is het voorzetsel?antwoord (optioneel): tegen
2. Réne leunt met zijn hoofd tegen de glazen ruit. Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
antwoord (optioneel): glazen
3. `Milan, ben jij weleens in de sneeuw geweest?` vraagt Réne. Wat is het hulpwerkwoord?
antwoord (optioneel): ben
4. `Milan, ben jij weleens in de sneeuw geweest?` vraagt Réne. Wat is het voltooid deelwoord?
antwoord (optioneel): geweest
5. Bossen vind ik mooi, maar van bergweiden, besneeuwde bergtoppen en de frisse lucht geniet ik nog meer. Wat is het voegwoord?
antwoord (optioneel): maar; en;maar en
6. Bossen vind ik mooi, maar van bergweiden, besneeuwde bergtoppen en de frisse lucht geniet ik nog meer. Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden staan er in deze zin?
antwoord (optioneel): twee; 2
7. De patiënt heeft een verdovende injectie gekregen. Wat is de persoonsvorm?
antwoord (optioneel): heeft;HEEFT
8. De patiënt heeft een verdovende injectie gekregen. Wat is het werkwoordelijk gezegde?
antwoord (optioneel): heeft gekregen;heeft,gekregen
9. De patiënt heeft een verdovende injectie gekregen. Wat is het onderwerp?
antwoord (optioneel): de patiënt; De patiënt;De patient;De patiënt;de patient;De patiént
10. De patiënt heeft een verdovende injectie gekregen. Wat is het lijdend voorwerp?
antwoord (optioneel): een verdovende injectie
11. In de operatiekamer zal de chirurg een operatie verrichten. Wat is de persoonsvorm?
antwoord (optioneel): zal
12. In de operatiekamer zal de chirurg een operatie verrichten. Wat is het werkwoordelijk gezegde?
antwoord (optioneel): zal verrichten
13. In de operatiekamer zal de chirurg een operatie verrichten. Wat is het onderwerp?
antwoord (optioneel): de chirurg
14. In de operatiekamer zal de chirurg een operatie verrichten. Wat is het lijdend voorwerp?
antwoord (optioneel): een operatie
15. Mijn moeder moet bloed geven bij de bloedbank. Wat is de persoonsvorm?
antwoord (optioneel): moet
16. Mijn moeder moet bloed geven bij de bloedbank. Wat is het werkwoordelijk gezegde?
antwoord (optioneel): moet geven
17. Mijn moeder moet bloed geven bij de bloedbank. Wat is het onderwerp?
antwoord (optioneel): Mijn moeder; mijn moeder;mijn moeder;mijn moeder
18. Mijn moeder moet bloed geven bij de bloedbank. Wat is het lijdend voorwerp?
antwoord (optioneel): bloed