Frans M16 vocabulaire
Vragen:
1. een parapluantwoord (optioneel): une parapluie~||~un parapluie~||~~||~~||~2
2. Vertaal naar het Nederlands: le vent
antwoord (optioneel): de wind
3. de zon
antwoord (optioneel): la soleil~||~le soliel~||~le soleil~||~~||~3
4. Vertaal naar het Frans: het weer
antwoord (optioneel): le temps
5. Vertaal naar het Nederlands: chaud(e)
antwoord (optioneel): warm
6. Vertaal naar het Frans: de herfst
antwoord (optioneel): l`automne~||~le printemps~||~l`hiver~||~l`été~||~1
7. Vertaal naar het Frans: de lente
antwoord (optioneel): l`hiver~||~l`été~||~le printemps~||~l`automne~||~3
8. Vertaal naar het Frans: de winter
antwoord (optioneel): l`hiver~||~le printemps~||~l`été~||~l`automne~||~1
9. Vertaal naar het Frans: de zomer
antwoord (optioneel): le printemps~||~l`automne~||~l`hiver~||~l`été~||~4
10. Vertaal naar het Frans: koud (vrouwelijk)
antwoord (optioneel): froide
11. Vertaal naar het Frans: slecht (mannelijk)
antwoord (optioneel): mauvais
12. (sneeuw): Il y a beaucoup de ... dans les montagnes.
antwoord (optioneel): neige
13. Vertaal naar het Nederlands: zeggen
antwoord (optioneel): dire
14. Vertaal naar het Frans: Het sneeuwt.
antwoord (optioneel): Il pleut.~||~neiger~||~Il neige. ~||~pleuvoir~||~3
15. Vertaal naar het Frans: regenen
antwoord (optioneel): neiger~||~nager~||~pleuvoir~||~vouloir~||~3
16. Vertaal naar het Frans: in de winter
antwoord (optioneel): au hiver~||~en automne~||~au printemps~||~en hiver~||~4
17. Vertaal naar het Frans: Het is mooi weer.
antwoord (optioneel): Il fait mauvais.~||~Il est beau.~||~Il y a du soleil. ~||~Il fait beau. ~||~4
18. Vertaal naar het Frans: Het waait.
antwoord (optioneel): Il fait du vent. ~||~Il est du vent. ~||~Il y a du vent. ~||~~||~3
19. Vertaal naar het Nederlands: parce que
antwoord (optioneel): op~||~naast~||~omdat~||~daarvoor~||~3
20. Zeg in het Frans dat het koud is.
antwoord (optioneel): Il est froid. ~||~Il fait froid. ~||~Il est chaud. ~||~Il fait chaud. ~||~2
